abri
- abri
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wachthuisje’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | abri | abri's |
verkleinwoord | abrietje | abrietjes |
de abri m
- (verkeer) een wachthuisje bij een halte van het openbaar vervoer
- Hij schuilde in een abri tegen de motregen.
- woning onder een overhangende rots
1. een wachthuisje bij een halte van het openbaar vervoer
- Het woord abri staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "abri" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
47 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "abri" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ abri op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be