Et busskur
Een bushokje


  • busskur
Naar frequentie 210415
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   busskur     busskuret     busskur     busskura
busskurene  
genitief   busskurs     busskurets     busskurs     busskuras
busskurenes  

busskur, o

  1. (verkeer) abri, bushokje, wachthuisje
    «Det bør være i allmenn interesse å ha ha busskur som er i god stand.»
    Het zou in het algemeen belang moeten zijn bushokjes te hebben die in goede staat zijn.

busskur

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van busskur


  • busskur
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   busskur     busskuret     busskur     busskura  

busskur, o

  1. (verkeer) abri, bushokje, wachthuisje

busskur

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van busskur