abbestellen
- Geluid: abbestellen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈapbəʃtɛln̩ /, / ˌapbəˈʃtɛlən /
- ab·be·stel·len
Naar frequentie | 76099 |
---|
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
abbestellen /ˈapbəʃtɛln̩/ /ˌapbəˈʃtɛlən/ |
bestellte ab /bəˈʃtɛltə ap/ |
hat abbestellt /ˈapbəʃtɛlt/ |
zwak | volledig |
abbestellen
- overgankelijk afbestellen, afzeggen, opzeggen
- «Das Abonnement für diese Zeitung bestelle ich ab.»
- Het abonnement voor dit blad zeg ik op.
- «Er bestellte das Hotelzimmer ab.»
- Hij zegde de hotelkamer af.
- «Das Abonnement für diese Zeitung bestelle ich ab.»
- overgankelijk afzeggen
- «Sie reparierten den Rohrbruch selbst und bestellten den Klempner ab.»
- Zij repareerden de pijpbreuk zelf en zeiden de loodgieter af.
- «Sie reparierten den Rohrbruch selbst und bestellten den Klempner ab.»
- overgankelijk (eufemisme), vaak ook (schertsend) zijn opzeg krijgen
- «Nach dem Vorfall wurde der Leiter abbestellt und ein neuer provisorisch eingesetzt.»
- Naar het voorval had de leider zijn opzeg gekregen en één nieuw wordt provisorisch ingeschakeld.
- «Nach dem Vorfall wurde der Leiter abbestellt und ein neuer provisorisch eingesetzt.»
- [1]: kündigen
- [1]: stornieren
- [3]: abservieren
- [3]: entlassen
- [3]: kündigen
- [3]: suspendieren
- [1]: widerrufen
- [1-3]: Abbestellung