• ab·be·stel·len
  • Afleiding van het Duitse werkwoord bestellen met het voorvoegsel ab- en met het voorvoegsel be-
Naar frequentie 76099
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
abbestellen
/ˈapbəʃtɛln̩/
/ˌapbəˈʃtɛlən/
bestellte ab
/bəˈʃtɛltə ap/
hat abbestellt
/ˈapbəʃtɛlt/
zwak volledig

abbestellen

  1. overgankelijk afbestellen, afzeggen, opzeggen
    «Das Abonnement für diese Zeitung bestelle ich ab
    Het abonnement voor dit blad zeg ik op.
    «Er bestellte das Hotelzimmer ab
    Hij zegde de hotelkamer af.
  2. overgankelijk afzeggen
    «Sie reparierten den Rohrbruch selbst und bestellten den Klempner ab.»
    Zij repareerden de pijpbreuk zelf en zeiden de loodgieter af.
  3. overgankelijk (eufemisme), vaak ook (schertsend) zijn opzeg krijgen
    «Nach dem Vorfall wurde der Leiter abbestellt und ein neuer provisorisch eingesetzt.»
    Naar het voorval had de leider zijn opzeg gekregen en één nieuw wordt provisorisch ingeschakeld.