• ab·be·stellt
  • Bijvoeglijk naamwoord: bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van het Duitse werkwoord abbestellen
  • Werkwoord: Duitse werkwoordsvorm met het voorvoegsel ab-
stellend vergrotend overtreffend
abbestellt


alle verbuigingsvormen

abbestellt

  1. afbesteld, afgezegd, opgezegd
    «Er fragte sich, wie genau man eine abbestellte Zeitung wohl erneut abonnieren solle.»
    Hij vroeg zich af hoe men zich precies opnieuw op een opgezegde krant abonneren moet.

abbestellt

  1. voltooid (verleden) deelwoord van abbestellen

abbestellt

  1. bijzinvorm derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van abbestellen

abbestellt

  1. bijzinvorm tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van abbestellen