Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aar·vor·mig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aarvormig aarvormiger aarvormigst
verbogen aarvormige aarvormigere aarvormigste
partitief aarvormigs aarvormigers -

Bijvoeglijk naamwoord

aarvormig

  1. vorm van een korenaar hebbend
    • De zwartet toorts heft een aarvormige bloeiwijze. 
    • Digitalis heeft een aarvormige bloeiwijze. 

Gangbaarheid