• aar·vor·mig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aarvormig aarvormiger aarvormigst
verbogen aarvormige aarvormigere aarvormigste
partitief aarvormigs aarvormigers -

aarvormig

  1. vorm van een korenaar hebbend
    • De zwartet toorts heft een aarvormige bloeiwijze. 
    • Digitalis heeft een aarvormige bloeiwijze.