Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aard·gas·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aardgasgeld aardgasgelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het aardgasgeldo

  1. (mijnbouw) (economie) geld dat men heeft verdient door het verkopen van aardgas
     Het overgrote deel van het aardgasgeld is opgegaan in de algemene middelen van de rijksbegroting. Midden jaren tachtig was bijna 20 procent van de inkomsten van de staat afkomstig van het aardgas. In 2013 bestond nog ruim 9 procent van de inkomsten van de overheid uit aardgasbaten (15,4 miljard euro). In 2015 was dat gedaald tot 3 procent (5,3 miljard euro).[1]
     Volgens Mulder zijn er ook voorbeelden waarbij het geld minder goed is besteed. "Als je in de jaren tachtig drie dagen hoofdpijn had, kon je de WAO in. Geld was er genoeg", zei hij. "Op het hoogtepunt zaten er 1,2 miljoen mensen in de WAO. Ons heel sociale stelsel is op aardgasgeld gebouwd."[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Wat heeft Nederland aan al dat gas verdiend en wat willen partijen nu?” (1 maart 2017, 19:53), NOS
  2.   Weblink bron “'We willen laten zien wat er met het aardgasgeld gedaan wordt'” (2 maart 2017, 17:23), NOS