aanzeggen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·zeg·gen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aan en zeggen ww [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanzeggen |
zegde aan zei aan |
aangezegd |
onregelmatig
zwak -d |
volledig |
Werkwoord
aanzeggen
- overgankelijk iemand iets enigszins plechtig laten weten
- Zij hebben aangezegd gekregen dat zij niet langer welkom waren.
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Iemand de wacht aanzeggen
een laatste waarschuwing geven
- Iemand iets niet aanzeggen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord aanzeggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "aanzeggen" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ aanzeggen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be