aanzegger
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·zeg·ger
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanzeggen met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanzegger | aanzeggers |
verkleinwoord | aanzeggertje | aanzeggertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die geboorte en dood aanzegt
Gangbaarheid
- Het woord aanzegger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "aanzegger" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be