Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vals·duo
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvalsduo aanvalsduo's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het aanvalsduoo

  1. (sport) (militair) twee samenwerkende aanvallers
     Het was voor PSV de ultieme kroon op de jeugdopleiding geweest als Vertessen (sinds 2009 bij de club) en Ihattaren (tussen 2010 en 2021) het aanvalsduo van het eerste elftal hadden gevormd. Het liep echter anders, met het roemloze vertrek van Ihattaren uit Eindhoven.[1]
     In het vervolg van de wedstrijd drong Atlético met het aanvalsduo Luis Suárez en Antoine Griezmann aan, maar de thuisclub bleef overeind, mede dankzij doelman Fernando Pacheco. Bij counters verzuimden Mamadou N'Diaye en Tomás Pina in kansrijke positie om de marge te verdubbelen.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Franklin Stoker
    “Vertessen en Ihattaren, het gewezen droomkoppel: 'Zonde hoe het met Mo gaat'” (07-11-2021), NOS
  2.   Weblink bron “Real Madrid verspeelt punten, Atlético blameert zich bij Alavés” (25-09-2021), NOS