aanspreekpersoon
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·spreek·per·soon
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aanspreken ww en persoon zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanspreekpersoon | aanspreekpersonen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aanspreekpersoon m
- persoon waarmee men contact kan opnemen met iets of iemand waarmee men niet direct kan communiceren
- ▸ „Organiseren en begeleiden. Dat gaat van de raadsagenda tot en met de begroting, moties en amendementen. Je bent de aanspreekpersoon voor de gemeenteraad, de gemeentesecretaris, de burgemeester en de wethouders. Maar ook voor de burger die vragen heeft over de politiek en besluiten van de gemeente.”[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord aanspreekpersoon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Martin Ruesink“Losser zoekt nieuw oliemannetje: ‘Mooi moment om stokje over te dragen’” (26-08-2021), Tubantia