aanspijkeren
- aan·spij·ke·ren
- samenstelling van aan bw en spijkeren ww
aanspijkeren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanspijkeren |
spijkerde aan |
aangespijkerd |
zwak -d | volledig |
- (onderwijs)(figuurlijk) kennis stevig doornemen en verbeteren
- met spijkers vast zetten
- [1] bijspijkeren
- [2] vastspijkeren
- Het woord 'aanspijkeren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.