• aan·slui·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aansluipen
sloop aan
aangeslopen
klasse 2 volledig

aansluipen

  1. stil en heimelijk naderen
     Plataanpiraten zijn automobilisten die bang zijn voor bomen. In Frankrijk schijnen hier en daar fluoriscerende [sic!] gevarendriehoeken te staan met daarin uitsluitend het woord `Arbres!'. `Alsof het gevaarlijke wezens zijn die plotseling de straat oversteken', schrijft Michgelsen terecht. Het zijn rare jongens, die Fransen. Ze rijden met hun dronken koppen tegen bomen op en komen daarna 's nachts aansluipen met een kettingzaag waarmee ze een zo diepe snee in een plataan zagen dat de boom ten dode is opgeschreven.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Marjoleine de Vos
    “Het stinkt in Versailles” (28 juni 2002) op nrc.nl