aanschouwer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanschouwer (hulp, bestand)
- IPA: / anˈsxɑuwər / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·schou·wer
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van aanschouwen ww met het achtervoegsel -er [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanschouwer | aanschouwers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de aanschouwer m
- persoon die iets waarneemt zonder zelf deel uit te maken van de handeling
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord aanschouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.