• aan·schie·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanschieten
schoot aan
aangeschoten
klasse 2 volledig

aanschieten

  1. overgankelijk licht raken
  2. overgankelijk vlug aandoen
     Bij het aanschieten van zijn kleren had zijn lichaam al zacht tintelend aangevoeld, als bevroren vingertoppen waar opnieuw warm bloed doorheen stroomt.[1]
     En ik weet zeker dat ze, als ze het een enkele keer deden, gestoord zouden worden door de onverbiddelijke bel en meneer Dolland zijn zwarte jas zou moeten aanschieten om boven aan te treden.[2]
  3. overgankelijk toesnellen
  • (volks) aangeschoten: licht dronken
  • iemand aanschieten: terloops naar iemand komen en hem aanspreken
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. “Het koninklijk huis” (2022), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026354953
  2. Victoria Holt
    “Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be