• aan·rom·me·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanrommelen
rommelde aan
aangerommeld
zwak -d volledig

aanrommelen

  1. onovergankelijk planloos te werk gaan
    • In het begin rommelde de band maar wat aan. 
    • Bij deze tekst heb ik nog maar een stuk aangerommeld (klungelig toegevoegd) 
99 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be