• aan·roe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanroeren
roerde aan
aangeroerd
zwak -d volledig

aanroeren

  1. overgankelijk aanraken, kort bespreken
    • Hij zal de kwestie aanroeren bij zijn ontmoeting volgende week. 
    • Ik weet dat ik een heikel punt aanroer, maar ik zeg het toch. 
87 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be