• aan·knip·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanknippen
knipte aan
aangeknipt
zwak -t volledig

aanknippen

  1. overgankelijk bij het knippen laten ontstaan als vorm die aan een groter geheel verbonden blijft [2]
    • Als je zelf een patroon getekend hebt, moet je altijd naadtoeslag aanknippen. [3]
  2. overgankelijk met tuimelschakelaar in werking stellen, aansteken (vooral gezegd van lampen)
    • Ik hoor iemand het licht aanknippen. [4]