aanhorig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·ho·rig
Woordherkomst en -opbouw
- afleiding van naamwoord van handeling van aanhoren met het achtervoegsel -ig
stellend | |
---|---|
onverbogen | aanhorig |
verbogen | aanhorige |
partitief | aanhorigs |
Bijvoeglijk naamwoord
aanhorig
- aanbehorend, horend bij
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord aanhorig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanhorig" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be