Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ho·rig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanhorigheid aanhorigheden
verkleinwoord aanhorigheidje aanhorigheidjes

Zelfstandig naamwoord

de aanhorigheidv

  1. het tot een groep of partij behoren
    • Zij hadden veel politieke aanhorigheid. 

Gangbaarheid