(klemtoonhomogram)

  • aan·gaan·de
  • vz: in de betekenis van ‘betreffende’ voor het eerst aangetroffen in 1854 [1]
  • ww:  aangaand ww  met de uitgang -e

aangáánde

  1. betreffende
    • Er is mij aangaande die zaak niets opmerkelijks bekend. 

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

vervoeging van: aangaan
verbogen vorm: aangaandee

áángaande

  1. verbogen vorm van aangaand, het onvoltooid deelwoord van áángaan
    • Hij keek met schrik naar het aangaande waarschuwingslampje. 
    • Een karakterschets van deze twee personen is nauwelijks te maken. Zelf een poging wagend; beetje anders dan normaal, de uitdaging aangaande, dromen nalevend, grenzeloos en daardoor ook veel tegelijk aan het doen. [2]
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]