Zierrat
- Zier·rat
- Afkomstig van het Middelhoogduitse woord zierot, dat van ziere (sier) met het achtervoegsel "ot" komt.
- In de 16e eeuw en weer sinds 1996 (Duitse spellingswijziging): samenstelling van Zier en Rat, aangeleund aan de woordvorming bij Hausrat, Unrat, Vorrat.
Zierrat m (meervoud zelden)
- sieraad, versiering
- «Der Saal mit seinem barocken Zierrat zwischen Landestheater und Mozarteum ist eine städtische Attraktion ersten Grades.»
- De hal met zijn barokke versieringen tussen schouwburg en Mozarteum is een stedelijke attractie van de eerste graad.
- «Der Saal mit seinem barocken Zierrat zwischen Landestheater und Mozarteum ist eine städtische Attraktion ersten Grades.»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Zierrat | die Zierrate |
genitief | des Zierrates des Zierrats |
der Zierrate |
datief | dem Zierrat | den Zierraten |
accusatief | den Zierrat | die Zierrate |
- Dekoration
- (schmückendes) Beiwerk
- Verzierung