• Wi·sent
enkelvoud meervoud
nominatief der Wisent die Wisente
genitief des Wisents der Wisente
datief dem Wisent den Wisenten
accusatief den Wisent die Wisente

Wisent, m

  1. (evenhoevigen), (veeteelt) Europese bizon, wisent, Bison bonasus  
    «Der Wisent ist das Wildtier des Jahres 2014.»
    De Europese bizon is het wilde dier van het jaar 2014.