Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Sup·pe·fleesch
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Suppefleesch es Suppefleesch - - - - - -
datief me Suppefleesch em Suppefleesch - - - - - -
accusatief en Suppefleesch es Suppefleesch - - - - - -

Zelfstandig naamwoord

Suppefleesch, o, geen meervoud

  1. (voeding) soepvlees
Opmerkingen