• Schwanz
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Schwans der Schwans Schwens die Schwens
datief me Schwans em Schwans Schwens de Schwens
accusatief en Schwans der Schwans Schwens die Schwens

Schwans, m

  1. (zoötomie) staart
    «Die Reefschlang daet ihr Schwans in ihr Maul neischtecke un dann daet sich darrich der Busch in die Form vun en Reef rolle.»
    De hoepelslang steekt zijn staart in zijn bek en rolt dan in de vorm van een hoepel door de bos.