• Schran·ne
  • Ontleend aan het Middelhoogduitse zelfstandige naamwoord schranne, dat van het Oudhoggduitse zelfstandige naamwoord scranna komt
enkelvoud meervoud
nominatief die Schranne die Schrannen
genitief der Schranne der Schrannen
datief der Schranne den Schrannen
accusatief die Schranne die Schrannen

Schranne, v

  1. (historisch) (Oostenrijk, Zuid-Duitsland) markt, markthal
  2. (historisch) (Zuid-Duitsland) graanmarkt
  3. (historisch) (Zuid-Duitsland) marktkraam (vooral voor bakkerijproducten en vleeswaren)
  4. (historisch) (Oostenrijk, Zuid-Duitsland) rechtbank, rechtsgebied