• Noord-Bra·bants
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Noord-Brabants Noord-Brabantser Noord-Brabantst
verbogen Noord-Brabantse Noord-Brabantsere Noord-Brabantste
partitief Noord-Brabants Noord-Brabantsers -

Noord-Brabants

  1. (demoniem) van, uit, betreffende of als in Noord-Brabant
     Inmiddels is het bedrijf bezig met de eerste lading van in totaal 50.000 mondkapjes die in de loop van volgende week bij een Noord-Brabants ziekenhuis wordt afgeleverd.[1]

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bezitsvorm eigennaam.

Noord-Brabants

  1. genitief onzijdig enkelvoud van Noord-Brabant
     Den Bosch wacht op je. Noord-Brabants hoofdstad ademt gezelligheid en de sfeer van het goede leven.[2]
  1.   Weblink bron “Nederlands bedrijf maakt miljoenen mondkapjes voor Azië, amper voor hier” (19 maart 2020) op nu.nl  
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Fabienne Peters
    “Zin in zonnige terrassen, kleurrijke jumpsuits en Bossche Bollen? Ga een dagje naar Den Bosch!” (8 juli 2018) op happinez.nl