• Leenwoord uit Frans Noël.
  • No·el
  enkelvoud
nominatief   Noël  
genitief   Noëls  

Noël m

  1. (mannelijke naam) jongensnaam


  • Uit Oudfrans Naël, ontwikkeld uit (kerkelijk) Latijn natalis “geboorte-, met betrekking tot de geboorte (van Jezus Christus)”, verkorting van dies natalis “geboortedag (van Jezus Christus)”. [1]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  Noël     le Noël     -     -  

Noël m

  1. (religie) Kerstmis