Nederlanderschap
- Ne·der·lan·der·schap
- afgeleid van Nederlander met het achtervoegsel -schap
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Nederlanderschap | - |
verkleinwoord | - | - |
het Nederlanderschap o
- de nationaliteit Nederlander hebbende, het Nederlands staatsburgerschap bezittend
- Het Nederlanderschap kan worden ingetrokken van jihadisten die zich in het buitenland aansluiten bij een terroristische organisatie [1]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord Nederlanderschap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.