• Leucht·gas
  • Samenstelling van de stam 'leucht' vaan het Duitse werkwoord leuchten en Gas
enkelvoud meervoud
nominatief das Leuchtgas -
genitief des Leuchtgases -
datief dem Leuchtgas -
accusatief das Leuchtgas -

Leuchtgas, o

  1. (scheikunde) lichtgas, stadsgas
    «Mit Leuchtgas vergiftet hat sich in letzter Nacht eine 27-jährige Frau.»
    Vergiftigd met lichtgas heeft zich een 27-jarige vrouw in de vorige nacht.