Heviet
- He·viet
- van Hebreeuws חִוִּי (Chiviet) in de Statenvertaling [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Heviet | Hevieten |
verkleinwoord | - | - |
- (Jiddisch-Hebreeuws) zoon van Kanaän-1 (Gen. 10:17, 1 Kron. 1:15)
- (Jiddisch-Hebreeuws) lid van een uit hem voortgekomen oorspronkelijke bevolkingsgroep van Kanaän-2 (23×: Gen. 34:2 +, Ex. 3:8 +, Deut. 7:1 +, Joz. 3:10 +, Recht. 3:3 +, 2 Sam. 24:7, 1 Kon. 9:20, 2 Kron. 8:7)
- Het woord 'Heviet' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.