Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: hausbacken
  • Haus·bä·cker
enkelvoud meervoud
nominatief der Hausbäcker die Hausbäcker
genitief des Hausbäckers der Hausbäcker
datief dem Hausbäcker den Hausbäckern
accusatief den Hausbäcker die Hausbäcker
Naar frequentie zeldzaam

Hausbäcker, m

  1. (verouderd), (beroep) loonbakker (een bakker die het gekneed ongebakken brood bakt dat bij hem gebracht werd)
    «Früh wurden die Hausbäcker in Ulm als gesonderter Beruf neben den Zunftbäckern anerkannt.»
    Vroeg werden de loonbakkers in Ulm erkend als een apart beroep naast de gildebakkers.