Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Fa·mi·lie
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

Familie v

  1. (familie) gezin, huishouden bestaand uit een ouderpaar met een of meer kinderen
  2. (familie) familie, groep personen die nazaten zijn van hetzelfde ouderpaar
  3. (biologie) geslacht, groep nauw verwante soorten
Verbuiging