Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Bra·zi·li·aan
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord Braziliaan Brazilianen
verkleinwoord Braziliaantje Braziliaantjes

Zelfstandig naamwoord

Braziliaan m

  1. (demoniem) een inwoner van Brazilië, of iemand afkomstig uit Brazilië
     In een vak waarin zich uitsluitend Brazilianen bevonden was het feest.[1]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2