• IPA: /ˈaʊ̯sʔaːtmʊŋ/
  • Aus·at·mung

Ausatmung v

  1. (fysiologie) uitademing
    «Mit der Ausatmung zieht sich das Zwerchfell wieder nach oben zurück, die Eingeweide gehen an ihren ursprünglichen Platz, auf die große Hohlvene wird ein kleiner Sog ausgeübt und auch der Beckenboden kann wieder zurückschwingen.[1]»
    Bij de uitademing trekt het middenrif zich weer naar boven toe terug, op de grote holle ader wordt wat zuiging uitgeoefend, de ingewanden keren weer naar hun oorspronkelijke plaats terug en ook de bekkenbodem kan weer terugdraaien.
  • Het meervoud wordt zeer zelden gebruikt.