• IPA: /ˈapzaːɡə/
  • Ab·sa·ge
  • Substantiveering amenstelling van het werkwoord absagen.

Absage v

  1. afzegging, afgelasting
    «Man hatte ihr für das Projekt eine Absage erteilt.»
    Men heeft haar afgekeurd voor het project.
    «Auch Bewerber mit sehr guten Voraussetzungen müssen mit Absagen rechnen.»
    Ook kandidaten met zeer goede voorwaarden moeten rekening houden met een afkeuring.
    «Diese Wahl war eine Absage an die totalitäre Politik des Landes.»
    Deze verkiezing was een stem tegen de totalitaire politiek van het land.
  2. (omroep) bemerkingen van een omroeper die tot slot van een uitzending gemaakt worden
    «Der Sprecher gab sich mit der Absage keine besondere Mühe.»
    De omroeper deed geen bijzondere moeite voor zijn slotwoorden.