Absage
- IPA: /ˈapzaːɡə/
- Ab·sa·ge
- Substantiveering amenstelling van het werkwoord absagen.
Absage v
- afzegging, afgelasting
- «Man hatte ihr für das Projekt eine Absage erteilt.»
- Men heeft haar afgekeurd voor het project.
- «Auch Bewerber mit sehr guten Voraussetzungen müssen mit Absagen rechnen.»
- Ook kandidaten met zeer goede voorwaarden moeten rekening houden met een afkeuring.
- «Diese Wahl war eine Absage an die totalitäre Politik des Landes.»
- Deze verkiezing was een stem tegen de totalitaire politiek van het land.
- «Man hatte ihr für das Projekt eine Absage erteilt.»
- (omroep) bemerkingen van een omroeper die tot slot van een uitzending gemaakt worden
- «Der Sprecher gab sich mit der Absage keine besondere Mühe.»
- De omroeper deed geen bijzondere moeite voor zijn slotwoorden.
- «Der Sprecher gab sich mit der Absage keine besondere Mühe.»
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | die Absage | die Absagen |
genitief | der Absage | der Absagen |
datief | der Absage | den Absagen |
accusatief | die Absage | die Absagen |
- [1] Abbestellung, Ablehnung, Abmeldung
- [2] Abmoderation, Schlusswort
- [1] Zusage
- [1] Mitteilung
- [2] Rede
- [1] Standardabsage
- [1] Absagegrund