• Aben·teu·er·drang
Naar frequentie zeldzaam
enkelvoud meervoud
nominatief der Abenteuerdrang -
genitief des Abenteuerdranges
des Abenteuerdrangs
-
datief dem Abenteuerdrang -
accusatief den Abenteuerdrang -

Abenteuerdrang, m

  1. (figuurlijk) avontuurdrang, de drang naar avonturen
    «Fernweh und Abenteuerdrang locken ihn in die Arktis, wo er auf den 100 Jahre alten Spuren seines Vorfahren wandeln will.»
    Reislust en de drang naar avonturen lokken hem naar het Noordpoolgebied, waar hij wil lopen op de honderdjarige sporen van zijn voorouder. [1]
  1. Bookster HRO, bespreking van het boek van Christoph Ransmayr | Die Schrecken des Eises und der Finsternis vanaf 07-02-2014 (geraadpleegd 27-10-2018)