A-bom
- A-bom
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘atoombom’ voor het eerst aangetroffen in 1945 [1]
- (samenkoppeling) van A en bom [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | A-bom | A-bommen |
verkleinwoord | A-bommetje | A-bommetjes |
- Het woord A-bom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | A-bom | A-bomme |
A-bom