75-plusser
- Geluid: 75-plusser (hulp, bestand)
- IPA: / ˌvɛifənˌsevə(n)təxˈplʏsər / (7 lettergrepen)
- 75-·plus·ser
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | 75-plusser | 75-plussers |
verkleinwoord | - | - |
de 75-plusser m
- iemand die minstens 75 jaar oud is
- Als 75-plusser verloopt mijn rijbewijs 1 juli en daarom heb ik december 2018 bij de gemeente de papieren voor verlenging gehaald, ingevuld en opgestuurd. [1]
- Waar bij de groep tussen de 65 en 75 jaar het inkomen nog wel duidelijk samenhangt met de mate van sociale participatie, is dit bij de 75‑plussers nauwelijks meer het geval. [2]
- Het woord 75-plusser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Bartels, L.’Wie doet iets aan chaos CBR?’ (18 juni 2019) op website: telegraaf.nl; geraadpleegd 2019-10-02
- ↑ Vrooman, C. e.a. eds.Armoedemonitor 2005 (november 2005) Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag; ISBN 9037702066; p. 129; geraadpleegd 2019-10-02