• 63-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 63 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 63-jarig
verbogen 63-jarige
partitief 63-jarigs

63-jarig

  1. 63 jaren durend
    • Gedurende dit 63-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 63 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 63-jarig slachtoffer.