• 6-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 6 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 6-jarig
verbogen 6-jarige
partitief 6-jarigs

6-jarig

  1. 6 jaren durend
    • Gedurende dit 6-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 6 jaar
    • Een 6-jarig meisje heeft de wedstrijd gewonnen.