40 urenweek
- Geluid: 40 urenweek (hulp, bestand)
- IPA: / ˌvertəxˈyrə(n)ˌwek / (5 lettergrepen)
- 40 uren·week
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | 40 urenweek | 40 urenweken |
verkleinwoord | 40 urenweekje | 40 urenweekjes |
- patroon van arbeidstijden waarbij je gewoonlijk acht uur werkt op elk van de vijf werkdagen
- ▸ Met een 40 urenweek, kom je zo uit op zes jaar en drie maanden.[1]
- In Belgisch-Nederlands worden samenstellende samenstellingen gemaakt met eerst een hoofdtelwoord en een tijdaanduidend zelfstandig naamwoord, zoals "veertigurenweek" en "achturendag". Meer algemeen gangbaar Nederlands is een tweedelige samenstelling van een hoofdtelwoord en een afleiding van het tijdaanduidende zelfstandig naamwoord: veertigurige werkweek, achturige werkdag. [2]
- Het woord 40 urenweek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ De Standaard in: Ludo Permentier & Rik SchutzTypisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, 40 urenweek
- ↑ Ludo Permentier & Rik Schutz“Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, 40 urenweek