119-jarig
- 119-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 119-jarig |
verbogen | 119-jarige |
partitief | 119-jarigs |
119-jarig
- 119 jaren durend
- Gedurende dit 119-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden.
- met de leeftijd van 119 jaar
- Het 119-jarig vrouwtje is de oudste inwoner van de gemeente.
- Het woord '119-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.