111-jarig
- 111-ja·rig
stellend | |
---|---|
onverbogen | 111-jarig |
verbogen | 111-jarige |
partitief | 111-jarigs |
111-jarig
- 111 jaren durend
- Gedurende dit 111-jarig tijdperk bleven de nazaten van de oprichter het bedrijf leiden.
- met de leeftijd van 111 jaar
- Het 111-jarig vrouwtje is de oudste inwoner van de gemeente.
- Het woord '111-jarig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.