• Van Oudfrans esclater "losbreken" (1150), ontleend aan Oudnederfrankisch *slaitan [1], vergelijk Nederlands slijten.

éclater

  1. onovergankelijk uiteenvallen, ontploffen
  2. onovergankelijk (meteorologie) losbarsten (van onweer e.d.)
  3. onovergankelijk (spreektaal) opeens beroemd worden, doorbreken [2]
  4. overgankelijk (spreektaal) slaan, bewerken, tekeergaan tegen
    «J'aimerais éclater ce flic.»
    Ik zou die smeris graag op zijn bek slaan. [2]
  5. overgankelijk (spreektaal) laten lachen, amuseren
    «Le D.J. à la soirée de Sarah, il nous a éclatés
    De diskjockey op het feestje van Sarah heeft ons een te gekke avond bezorgd.

s’éclater

  1. wederkerend (spreektaal) uit zijn bol gaan, zich uitleven, kicken
    «Je m’éclate trop grave quand je descends les champs en rollers.»
    Ik ga uit mijn dak als ik op rollerskates over de Champs-Elysées ga. [2]
  2. wederkerend (spreektaal) een ongeluk krijgen
    «Je te raconte pas comment j’me suis éclaté sur le trottoir avec mes rollers.»
    Je houdt het niet voor mogelijk hoe ik op het trottoir met mijn rollerskates onderuit ben gegaan. [2]