• zwoe·gend
vervoeging van: zwoegen
verbogen vorm: zwoegende

zwoegend

  1. onvoltooid deelwoord van zwoegen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zwoegend zwoegender zwoegendst
verbogen zwoegende zwoegendere zwoegendste
partitief zwoegends zwoegenders -

zwoegend [1]

  1. zware arbeid verrichtend
    • Organisator en mede-eigenaar Niels Bruns van Camping De Haer kijkt vanaf de zijlijn tevreden naar de zwoegende kandidaten. Het ludieke evenement dat hij organiseerde wegens het 50-jarig bestaan van zijn camping, nam onverwachts serieuze vormen aan. „Hart van Nederland, Radio 1, 2 én 3FM, Editie NL; ik had die aandacht helemaal niet verwacht”, glundert hij. Hij droomt dan ook al van een vervolg. „Volgend jaar doen we het weer.” [2] 
    • Omdat tackles bij voetbal horen, zijn bikkelharde verdedigers, zwoegende middenvelders en woeste spitsen niet meteen vogelvrij als zij een overtreding begaan. [3] 
    • Myrthe Mijsters (16) uit 6 vwo is één van de leerlingen die een ludiek initiatief voor de jaarlijkse actiedag van de scholengemeenschap bedacht: ze liet leerlingen grof betalen voor zwoegende leraren middels een sponsorloop. Opbrengst: liefst 631 euro. [4]