zwijntjesjager
- zwijn·tjes·ja·ger
- samenstelling van zwijntje en jager met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwijntjesjager | zwijntjesjagers |
verkleinwoord | zwijntjesjagertje | zwijntjesjagertjes |
de zwijntjesjager m
- iemand die fietsen steelt
- Ik betrapte een zwijntjesjager, maar hij ging op de loop.
- Het woord zwijntjesjager staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwijntjesjager" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ zwijntjesjager op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be