zwieping
- zwie·ping
- Naamwoord van handeling van zwiepen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwieping | zwiepingen |
verkleinwoord | zwiepinkje | zwiepinkjes |
de zwieping v
- (bouwkunde) een schuingeplaatste lat die twee onderdelen in onderling loodrechte stand houdt
- Deze verbinding wordt ook verkregen door de zwiepingen welke tegen de steigerpaal en den kozijnstijl gespijkerd zijn.
- (techniek) afwijking door doorbuigen
- Het frame [...] is geheel van dikke buizen gebouwd [...] om [...] er alle zwieping aan te ontnemen.[1]
- [1]: schoorlat
- Het woord zwieping staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwieping" herkend door:
35 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ blz 79. De Kampioen
Feb 1, 1895
Vol. 12, No. 5
ANWB BV - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be