Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwar·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwarting zwartingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zwartingv

  1. de mate waarin iets zwart is of is gemaakt
Vertalingen

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen