• zu·frie·den·ge·ben
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zufriedengeben
zufriedengab
zufriedengegeben
(met "haben")
sterk volledig

zufriedengeben (sich zufriedengeben mit)

  1. wederkerend zich beperken tot, genoegen nemen met, zich tevredenstellen met, volstaan met
    «Als ich keine Lohnerhöhung bekommen konnte, gab ich mich schließlich mit einer einmaligen Sonderzahlung zufrieden
    Toen ik geen loonsverhoging kon krijgen nam ik maar genoegen met een eenmalig bedrag extra.