Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zout·bak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zoutbak zoutbakken
verkleinwoord zoutbakje zoutbakjes

Zelfstandig naamwoord

de zoutbakm

  1. een bak waarin met zout kan bewaren
    • Naast de kazemat, weet hij, stond een zoutbak, voor als het glad was. [2] 
    • De gemeente verspreidde opnieuw een veertigtal bakken met strooizout over de hele gemeente. De zoutbakken staan aan openbare gebouwen, aan scholen en aan wegen waar de strooidiensten moeilijk geraken. Het zout dient om te gebruiken bij sneeuw en ijzel. Elk jaar wordt er een vijftal bakken gestolen. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen